Dordrecht door de ogen van Johan Barthold Jongkind

20 februari 2018

Geen panorama zo mooi als dat van Dordrecht wanneer je de stad op de rivier tegemoet vaart, of dat nu vanaf de Beneden-Merwede, de Noord of de Oude Maas is. Je hoeft er niet te zijn geboren of zelfs maar te zijn opgegroeid om je op slag Dordtenaar te voelen als je er met een schip binnenloopt en het tegen Hollandse wolkenluchten afgetekende silhouet van al die torens, poorten en historische gevels ziet. Die gedeelde ervaring van bezoekers strekt zich uit over eeuwen en is in honderden dichtregels, verhalen en schilderijen bezongen. 

Een van die hartstochtelijke bewonderaars was Johan Barthold Jongkind (1819-1891), van wiens werk nu een overzichtstentoonstelling in het Dordrechts Museum wordt gehouden. Ook hij verloor zijn hart aan de stad en verbleef er tijdens zijn leven voor langere perioden om haar schoonheid in tientallen tekeningen, aquarellen en doeken vast te leggen. En Jongkind hield die fascinatie voor Dordrecht niet voor zichzelf. 

Vraie colonie artistique

De in Overijssel geboren en in Maassluis opgegroeide kunstenaar inspireerde ook zijn Parijse schildersvrienden om de stad, haar wateren, haar havens en schepen met eigen ogen te komen bekijken. In Jongkinds kielzog bezochten Karl Daubigny, Eugène Boudin en Frank Myers Bogg deze ‘vraie colonie artistique’, zoals Boudin het omschreef. Ze werden door de stad ook warm ontvangen, met ateliers en donkere kamers in hotels speciaal voor kunstenaars en een ruim aanbod aan winkels voor schildersbenodigdheden. 

Als de stad van Ary Scheffer en Albert Cuyp had Dordrecht toch al een klinkende naam in het buitenland, waardoor veel kunstenaars in de negentiende eeuw ook zonder de aansporingen van Jongkind er hun weg naar wisten te vinden. Zo hebben Jean-Baptiste Corot, William Turner en beeldhouwer Auguste Rodin er eveneens hun voetstappen liggen. Die laatste zou in 1899, gezeten op het terras van Hotel Bellevue, met uitzicht over het water, hebben verzucht: 'Wat is dit mooi, wat moeten de mensen in Holland gelukkig zijn.'

Vader van de landschapsschilders

In de expositie Jongkind & vrienden schaart een aantal van zijn Franse tijdgenoten zich met hun schilderijen weer in het gezelschap van de man die zij allen leerden kennen in de jaren dat hij deel uitmaakte van een andere ‘colonie artistique’: die van het milieu van schilders-bohémiens in Parijs en Normandië, waar Jongkind vanaf 1846 in terechtkwam. Hoewel hij er toen nog onder de vleugels van de romantische schilder Eugène Isabey aan de slag ging, werden zijn doeken door Franse vakbroeders en kunsthandelaren vrijwel onmiddellijk herkend als van een zeldzame kwaliteit. 

Schrijver Emile Zola roemde zijn realistische Parijse stadsgezichten, de fotograaf Nadar loofde zijn talent, Manet beschouwde hem als ‘de vader van de school van landschapsschilders’, en Claude Monet bewees hem eer in een interview dat hij in 1900 aan een Franse journalist gaf: ‘We waren direct vrienden. Ik liet Jongkind mijn schetsen zien en hij nodigde me me uit om bij hem te komen werken. [ ] Vanaf dat moment was hij mijn ware leermeester. Het is aan hem dat ik de definitieve opleiding van mijn oog te danken heb.’

De glimlach van het noorden

Jongkind bleef een groot deel van zijn volwassen leven in Parijs wonen en werken. Toch reisde hij vanuit zijn nieuwe vaderland geregeld terug naar Rotterdam, Klaaswaal (waar zijn zus woonde), Delft en Dordt om er te schilderen. Ook zijn Hollandse doeken, aquarellen en etsen vonden in Frankrijk gretig aftrek. De Fransen zagen er de weidse verten, de hoge grijze luchten en het wisselende licht van de Hollandse kunst in de Gouden Eeuw in terug. ‘De vochtige en vaag glimlachende natuur van het noorden’, om het met Zola te zeggen. Monet was in het bijzonder geïmponeerd door de reflecterende ‘maanlichtlandschappen’, de zonsopgangen en de zilveren brandingen waarin Jongkind schitterde.

Johan Jongkind was een man die snel vrienden maakte, maar tegelijkertijd ook niet de gemakkelijkste voor anderen en voor zichzelf. Hij voelde zich noch geroepen om zich bij de School van Barbizon (Corot, Rousseau, Millet) aan te sluiten, noch bij die van de latere impressionisten, en vertikte het ook nog langer in groepsverband te exposeren nadat een van zijn schilderijen was geweigerd voor de roemruchte Parijse Salon. Die afwijzing was de opmaat tot een zelfverkozen ballingschap met zijn vriendin Josephine Fesser in het dorpje La Côte-Sainte-André in de Dauphiné, waar hij tot aan zijn dood bleef wonen.

Geliefde plek: het Groothoofd


Met zijn 'madame' (Josephine was met een ander getrouwd) bracht Jongkind in 1869 zijn langste verblijf in Dordrecht door. In die zes weken schetste de schilder de stad van alle kanten. Vanaf de oevers van Zwijndrecht en Papendrecht, vanaf de rivier en van dichtbij. Zijn ezel stond veelvuldig bij het poortje op het Groothoofd, waar de Beneden-Merwede, de Noord en de Oude Maas samenvloeien. Terwijl haar geliefde aan het werk was, hield madame de omstanders een beetje uit de buurt. Want al konden inwoners en toeristen in het Dordrecht van eind negentiende eeuw dan veel kunstenaars 'in het wild' zien, kennelijk was de verschijning van Johan Barthold Jongkind toch van een andere orde.

Met de tentoonstelling in het Dordrechts Museum maakt Jongkind dat met terugwerkende kracht voor al die liefhebbers van zijn oeuvre goed. 

Jongkind & vrienden, Dordrechts Museum, tot en met 27 mei. Het boek van de tentoonstelling is in de markt van Villa Augustus te koop voor € 24,95. In het museum is een flyer verkrijgbaar van een stadswandeling die in het spoor van Jongkind door Dordrecht kan worden gemaakt.










    

  • Jongkind, Le port de Dordrecht, 1869

    Jongkind, Le port de Dordrecht, 1869

  • Portret van Jongkind door Gustave Courbet

    Portret van Jongkind door Gustave Courbet

  • Jongkind, Gezicht op het Groothoofd bij maanlicht, 1886

    Jongkind, Gezicht op het Groothoofd bij maanlicht, 1886

  • Jongkind, zeilschepen bij Dordrecht

    Jongkind, zeilschepen bij Dordrecht

  • Jongkind, zelfportret

    Jongkind, zelfportret